Nestsucces broedvogels van open boerenland gedaald 27 april 2021 DEN HAAG – Het nestsucces van beschermde nesten van vogels van het open boerenland is tussen 2012 en 2019 afgenomen van 60 tot ongeveer 40 procent. Ruim een kwart van de nesten van deze grondbroeders, waaronder grutto en kievit, wordt door middel van agrarisch natuurbeheer beschermd tegen maaien, mesten en beweiden. Bij de onbeschermde nesten van boerenlandvogels van erven en struwelen, waaronder boerenzwaluw en ringmus, is het nestsucces met ongeveer 80 procent stabiel. Dit meldt het CBS op basis van nieuwe analyses, in samenwerking met Sovon Vogelonderzoek Nederland. Als alle nesten ten minste één jong zouden voortbrengen is het nestsucces 100 procent. In de natuur gaat echter altijd een deel van de nesten verloren, en ook van de uitgekomen kuikens sterft een aanzienlijk deel nog vóórdat de vogels volwassen worden. Van twaalf soorten boerenlandvogels zijn gegevens over het nestsucces vanaf 2000 geanalyseerd: zes soorten van het open boerenland (grutto, kievit, scholekster, slobeend, tureluur en wulp), en zes soorten erf- en struweelvogels (boerenzwaluw, spotvogel, ringmus, spreeuw, steenuil en torenvalk). Het nestsucces van de open boerenlandvogels is uitsluitend gemeten bij tegen maaien, mesten en beweiden beschermde nesten, omdat over onbeschermde nesten onvoldoende informatie beschikbaar is. Het nestsucces van open boerenlandvogels lag in 2019 net boven de 40 procent, in 2012 was dit nog ongeveer 60 procent. Het nestsucces van erf- en struweelvogels bedroeg in 2019 ongeveer 80 procent, en is sinds 2000 stabiel. Nestbescherming vindt slechts in een klein deel van het agrarisch gebied plaats, voornamelijk in gebieden met agrarisch natuurbeheer (5 procent van het landbouwareaal), en in beperkte mate in regulier agrarisch gebied. Nestbescherming vindt bovendien alleen plaats bij nesten van open-grondbroeders. Het dient om te voorkomen dat de nesten door werkzaamheden als mesten en maaien, of door beweiding, verloren gaan. Voor erf- en struweelvogels, en bij nesten van grondbroeders in weidevogelreservaten, is deze nestbescherming niet nodig. De nesten van scholeksters en kieviten worden in het boerenland het vaakst beschermd: bijna 30 procent van de nesten. Van de grutto en tureluur is dit achtereenvolgens 28 en 26 procent. Het zoeken en volgen van nesten van vogelsoorten van het open boerenland is altijd gekoppeld aan nestbescherming, waardoor het nestsucces van onbeschermde nesten van deze soorten onbekend is. Mogelijke factoren voor het dalende nestsucces onder grondbroeders van het open boerenland zijn onder meer relatief grotere predatieverliezen (eieren en kuikens opgegeten door andere dieren), verstoring, weersomstandigheden en – ondanks de daarop gerichte nestbescherming – vertrapping door vee en werkzaamheden als mesten en maaien. Bij erf- en struweelvogels spelen werkzaamheden op het land geen of een veel kleinere rol, wat het hogere nestsucces kan verklaren. Ook kunnen grondpredatoren niet of minder makkelijk bij hun nesten komen. Voor het in stand houden van de populaties van boerenlandvogels is niet alleen de nestfase van belang, maar ook wat er met de kuikens en jongen gebeurt nadat ze het nest hebben verlaten. Onderzoek toont aan dat ondanks agrarisch natuurbeheer ook de overlevingskansen van uit het nest gekomen kuikens de afgelopen jaren zijn afgenomen. Mede als gevolg van het dalende nestsucces en de lagere overlevingskansen van de jongen, nemen de populaties van boerenlandvogels al decennia in omvang af. De zes onderzochte vogelsoorten van het open boerenland laten vanaf 2000 gemiddeld genomen een sterkere populatieafname zien dan de zes erf- en struweelvogels. Toch nemen ook de populaties van de zes onderzochte soorten erf- en struweelvogels af. Mogelijk speelt een achteruitgang van de insectenbiodiversiteit hierin een rol. De jongen van de twaalf onderzochte soorten zijn voor hun voeding vrijwel allemaal afhankelijk van insecten. Voedselgebrek en de daardoor verslechterende conditie van de jongen draagt bij veel soorten boerenlandvogels bij aan een te lage reproductie om de populaties in stand te houden, concludeert men. De huidige landbouwgronden zijn overwegend hoogproductief. Deze hoge productiviteit is mede tot stand gekomen door schaalvergroting, meer bemesting en ontwatering, monoculturen van hoogproductieve gewassen (zoals mais en raaigras), en steeds vroegere en frequentere grondbewerking. Dit heeft geleid tot een agrarisch landschap dat steeds verder af staat van de ideale leefomgeving voor (jongen van) boerenlandvogels: vochtige, kruidenrijke percelen met veel insecten, bodemdieren, zaden en voldoende rust- en schuilmogelijkheden, aldus de onderzoekers./BM Nieuws