Ingeborg Nienhuis levert met Hoeze Toenbaauw een subtiel feestje van herkenning af

Ingeborg Nienhuis is geen onbekende in de wereld van de Groninger taal en cultuur. Wie haar columns op deze website volgt, zal gewaar worden dat zij ‘modern’ is; ze pakt alledaagse situaties, gewoontes, gebeurtenissen op en verwondert zich daarover met een open levensgevoel dat geworteld is in de rijkdom van een streektaal. Men vindt bij haar geen beschouwing over wat goed en fout Gronings is. Het Gronings is er en is op eigen wijze interessant als een van de dragers van een cultuur; een cultuur die in verandering is, maar dat is cultuur altijd.

Hoeze Toenbaauw gaat over het leven van de studentes Aaltje, Tine, Marte en Carmen in een vrouwenhuis – alleen voor studentes – in de Tuinbouwstraat in Groningen. Het verhaal wordt gedragen door Aaltje, afkomstig van het Groninger platteland, die van alles mee maakt, met haar huisgenoten, andere studenten, buurtbewoners, huisbazen, docenten, kroegbeesten, het hele sociale zwikje dat een universiteitsstad bevolkt. De vijftig hoofdstukjes lijken tamelijk zelfstandige verhalen, maar als geheel vormen ze een breed pallet van wat deze studentes meemaken op weg, de lange weg van net van de middelbare school naar volwassenheid. Die studentenjaren zijn een tussentijd, een uitgesteld bestaan, waarin zo ongeveer alles kan en mag tussen de eerste studiedag en afstuderen, zo ongeveer het moment van volwassen worden.

Er is wel vaker over die studententypen, studentenhuisbewoners, corpsballen, geschreven. Hilarisch, vet, hekelend. Wat Nienhuis zo wonderlijk goed lukt is met lichte ironie het vallen en opstaan van de dames-in-wording in Huize Tuinbouw te beschrijven. Meisjes zijn het, maar wel aardige meisjes die onschuldig dromen van geluk en onvermijdelijk brave dames zullen worden. Je leest het en denkt: doe dat niet! Zoals we dat allemaal indertijd hoorden van verstandige ouders, raadgevers die we nu zelf geworden zijn.

Arme meiden, als het geld op is, slebberen ze Liebfraumilch, wijn uit het kartonnen pak. Je moet er een half pak van zuipen, om de andere helft door de keel te krijgen. Hoe ze toch in staat zijn om het steeds weer met verkeerde types aan te leggen, van een hopeloze Vindicater tot een knul die meent een topacteur te worden. Aafke doet er ook nog Italiaans bij maar dat kan niet goed gaan want ze scharrelt er een vent op die een totale en ondragelijke milieu-freak is. En ondertussen BOMMEN, bewegen op muziek, bij het universitair sportcentrum om een beetje in vorm te blijven.

Hoeze Toenbaauw leidt je langs allerlei bekende plekken in Stad waar je zelf – uit je studententijd – herinneringen aan hebt. Zo te lezen, weinig veranderd, in de Poelestraat, in de Kromme Elleboog, het Noorderplantsoen en de Hoornse Plas. Die herkenbaarheid van Groningen is ook niet de kracht van het boek van Nienhuis want dan zou je beter een VVV-folder kunnen nemen. Het zijn de terloopse dingetjes die de herkenbaarheid een glansje geven. Lees het stukje over het studeren in de studiezaal van de bibliotheek waar een student uren met van alles en niks bezig is. In mijn studententijd kwam het werkcollege op. Met z’n tweeën moesten we een boek lezen en daar een stuk over schrijven en dat presenteren voor de groep, een referaat houden heette dat. Het kwam er op neer dat de een zich uitsloofde en de ander de kantjes van af liep. In de studententijd van Aaltje is dat uitgegroeid tot groepswerk met ‘papers’ en nog steeds loopt de een zich uit de naad en vreet de ander niks uit. Nog een. Ze komt bij een mannenhuis van Vindicat terecht met een naam in het Latijn. Zo terloops merkt ze op dat er een fout staat in de vervoeging van een zelfstandig naamwoord. Het staat er zo dodelijk, Latijns willen doen en het niet kunnen.

Het is niet alleen gekeet in Hoeze Toenbaauw. Neem het verhaal over de huisgenote die zeer ernstig psychisch in de knoop raakt en steeds verder afglijdt. We kennen allemaal zo iemand en waren net zo hulpeloos, handelingsverlegen, als de bewoners van Hoeze Toenbaauw. Het mooiste verhaal is dat over Tine, de vlijtigste studente die een student-assistentschap krijgt. De beloning voor vlijt en toewijding en pareltje op het cv. Helaas, de professor kan zijn handen niet thuis houden en machteloos moet Tine er maar mee zien te geworden. Niks helpt, vertrouwensfunctionaris, gesprek met anderen, het loopt op niets uit. Als ze er rechtstreeks iets van zegt, vliegt ze er uit omdat de professor van menig is dat ze ineens niks kan. Maar, de wraak die ze neemt is schitterend.

Nog een opmerking over de stijl, want uiteindelijk is het spelen met de taal dat wat een boek interessant maakt. Verhaaltjes vertellen kunnen we allemaal wel. Nienhuis heeft hier een stijl die men soepel Gronings zou kunnen noemen. Dat doet er niet helemaal recht aan. Het idioom, beeldspraak blijft dicht bij wat zo’n groep in dat vrouwenhuis zou kunnen hanteren. Het is stoer en kwetsbaar, het is bluffen en janken, het is druk en eenzaam, het is opmaken en slonzen, gezonde doen en rosé slurpen en nooit gaat iets gewoon in één keer ongecompliceerd goed. En dat weet ze stilistisch in het Gronings precies te pakken.

Berto Merx

Ingeborg Nienhuis: Hoeze Toenbaauw. Uitgeverij Vliedorp. Prijs: 12,50 euro.

Bericht, tip, foto, video, activiteit enz. voor Omroep het Hogeland? Klik dan hier !