17 november 2022 Onderdendam ( Gr. ) Donderdag 17 November 2022, 06u10 ( Wintertijd ): “ OZO- wind. Windkracht 5. Althans volgens de weersite die ik iedere ochtend voor mijn wandeling raadpleeg . In werkelijkheid woedt er een stormachtige wind buiten met windkrach7-8 op de Schaal van Beaufort. Zwaar bewolkt is het. Harde regen. Pikdonker. Met onze hond Nantske klim ik met veel moeite, de twaalf treden van het bruggetje op en ontdek dat mijn smartphone , met dit gevaarlijke weer essentieel in de buitenzak van mijn winterjas zit. Met veel moeite bereikbaar als het erom spant. Daaroverheen zit mijn regenpak. Dus sta ik in het duister acht meter boven het water te te vloeken en te tieren: ‘Uitgescheten, grauwe erwt , Willemen hoe kan je zo stom zijn….?! ‘ Regenpak losgemaakt met mijn rug naar de wind, mijn smartphone zo goed en zo kwaad uit mijn winterjas gepulkt en in de buitenzak van mijn regenpak gewurmd . En dan moet ik in het donker op de tast de rits van het openstaande regenpak weer dicht zien te krijgen. Natuurlijk lukt dat niet de eerste keer, ook niet de tweede en de derde. De vierde keer onder veel woede- uitbarstingen uiteindelijk wel. Met een hand heb ik ook nog de lijn geklemd waar Nantske aan vast zit. De storm probeert me intussen van de brug af te meppen. Voor me raast en fluit de wind in de grote , gele treurwilg [ Salix babylonica etcetera ]. Die boom met indrukwekkende stam van een halve meter middellijn en bijna even dikke takken hangt gevaarlijk over de brug. Om me heen kijken lukt niet . Wind en regen slagen erin me volledig af te sluiten van mijn omgeving. Het is ook niet bepaald druk op de weg. Af en toe een auto die haast stapvoets rijdt. Ik praat tegen Nantske . Zeg dat ze nu niet moet trekken als ik de vooralsnog onzichtbare zestien treden afga. Met mijn laars voel ik waar de eerste ongeveer zit. Terwijl boven ons de wind in de treurwilg hevig te keer gaat , ga ik tree voor tree hardop tellend, naar beneden. We lopen snel samen over het schelpenpad. Dan, ik ben op driekwart ter hoogte van de zesjarige es [ Fraxinus excelsior L. ] , botst een enorme klap wind vanuit het oosten tegen me aan, zodat ik bijna mijn evenwicht verlies en wankel. Maar ik blijf overeind, gelukkig. Dat is maar goed ook want het zal lang duren, ben ik bang, voordat iemand me bij dit weer hier gaat vinden. Dat kan uren duren. Vanuit het dorp hoef ik nu geen fietsers te verwachten. Ik laat Nantske vrij, zet de eerste stappen op mijn wandelpad. Het wordt grimmig… Ik heb nu geen oog voor hoeveel zicht ik verwacht op het eerste stuk. Overeind blijven in de storm die om me heen woelt en aan me trekt, is nu het eerste gebod. En als de windstoten niet trekken aan mijn regenpak dan proberen ze me wel met vereende kracht in de sloot links te duwen. Vijf minuten gaan voorbij en ik ben nog geen twintig meter gevorderd op het eerste stuk. Nantske zit ergens in de berm te poepen. Ik kan dus zo weer terug naar huis. Maar dat is mijn eer te na. Ondanks het feit dat vooral de windstoten soms harder zijn dan windkracht 8, wil ik toch door. Begin nu een gevecht van man tegen man met de wind. Me omdraaien doe ik niet meer om aanstormende fietsers op tijd op te merken. Die verschijnen bij dit weer toch niet buiten. Ik verwacht hoogstens wat autosluipverkeer. Het wordt nu menens. Een paar keer moet ik stil staan om weer op adem te komen. Dan heb ik eindelijk de eerste hoek bereikt waar het pad afslaat naar Bedum. Mijn positie ten opzichte van de wind wordt nu anders. Die heb ik nu niet meer op kop maar meer zijlings. Meteen begint het harder te regenen dan het al deed. Voor het eerst komt Nantske vlak naast me lopen. Ik zie het schijnsel van haar rode flikkerlicht mijn laars van onderen aanlichten. Het regent gestaag maar tussentijds vallen nog veel hardere buien. Ik heb daardoor weinig gelegenheid om na te denken. Ben meer met mijn raspende adem bezig. Toch moet zo’n meidoornstruik [ Crataegus monogyna L. ] heel sterk zijn om jaar in jaar uit tegen dit soort weer op te boksen. En ik praat niet eens over tien graden vorst en sneeuw. Dan stap ik het struikloze stuk op . Word meteen een speelbal van de storm. Steun is nu nergens te vinden als ik omver geblazen zou worden. Het wordt grimmig ook omdat de wind geen moment verzwakt. Eerst een paar plaagstoten uitdeelt om te testen hoe stabiel ik sta. En dan whoeeeei, me zo’n oplawaai geeft dat ik rondtol op het pad. Dat is ongeveer ter hoogte van de eerste essen- stobbe. Meteen vraag ik me af of het nu wel zin heeft om verder te gaan. Eigenlijk is dat niet meer goed te verantwoorden. Maar ik ben al zo ver gekomen dus word ik kwaad op mezelf dat ik űberhaupt de gedachte aan opgeven tot me toe heb toegelaten. Zet mijn tanden op elkaar . Nantske loopt nog steeds naast me. Het is slechts een kwestie van nog geen vier-, vijfhonderd meter en ik ben bij mijn keerpunt, ook al doet de storm alles om dat te verhinderen. ‘Kom op , Willemen, doorgaan ..’roep ik tegen mezelf. Die woorden gaan volledig verloren door het huilen van de wind. Windstoten volgen elkaar in heftigheid en frequentie op. Ik krom mijn rug en begin weer te lopen. Dit is geen lopen meer, eerder zwabberen. Als een biljartbal caramboleer ik van de ene berm naar de andere . Maar ik kom ik uiteindelijk weer vooruit. Het gaat langzaam en het lijkt uren te duren totdat de wilde appelbomen in het donker verschijnen. Dan moet ik nog ongeveer tweehonderd meter. Eerlijk gezegd, weet ik niet meer wat ik voelde toen ik uiteindelijk op mijn keerpunt stond, de ree van herenboerderij de Haver. Ik blijf daar maar een seconde of twee , bang dat ik een tak van een van de esdoorns [ Acer pseudoplatanus L. ] op mijn kop krijg. Stort me weer het donker in. Nu geholpen door een felle duw van de storm. Over Nantske is de geest ook vaardig geworden. Zodra ze de wind in haar poeperd voelt, zet ze het op een lopen. In al hun domheid… Ik vorder nu veel sneller. De wind probeert me nog wel de sloot links in te duwen maar de hoek waarop ik nu loop ten opzichte van de wind is veel ongunstiger. Niettemin blijft het wel keihard regenen. Veel hebben op dit moment de rij meidoorns, die ik bereik ook niet meer te betekenen als bescherming. Ik sla de hoek om voor het laatste stuk. De wind zit nu in mijn rug. Ik kan eindelijk herademen. Heb zonder noemenswaardige blessures deze storm doorstaan. Dat wil niet zeggen dat ik niet enorm onder de indruk ben van het geweld dat de natuur weet te ontketenen. En het was nog maar windkracht 7 of 8. Niet eens een vliegende storm. Het rare is dat mensen, die rechtopstaande zoogdieren op twee benen, echt ervan overtuigd zijn dat ze de natuur de baas kunnen. Het hoeft maar een paar graden warmer te worden hier op aarde of het hele mensdom , die inmiddels 8 miljard, is nog minder dan een natte scheet in de eeuwigheid. Ik- zei -de- gek incluis………………………………..( wordt vervolgd ) Iedere ochtend tussen 04u00 en 07u00 doet Kees Willemen, journalist en (politiek ) tekenaar uit Onderdendam (Gr.) een ‘Winkelhaakje ‘. Dat is een wandeling van ongeveer 25 minuten met zijn hond Nantske ( een elf jaar oude Golden Retreiver – jachtlijn ) aan de oostkant van het Boterdiep in Onderdendam, een klein dorp van 595 inwoners, 14 kilometer ten noorden van de stad Groningen. Nieuws