Onderdendam ( Gr. ) Woensdag 6 Juli 2022, 05u55 ( Zomertijd ):

“ WNW- wind. Windkracht 2. Zwaar bewolkt. Een heel donker wolkendek met een kleur van steenkoolgruis. De wolken hangen laag over het land in het westen en het noorden. In het oosten is er een smalle spleet in dat wolkendek waardoor zonnestralen lekken naar de aarde. In het zuiden ontbreekt dat wolkendek voor het grootste deel. Maar daar hangen hier en daar wel smalle horizontale strepen bewolking. De lucht daarachter is teerblauw. De witte strepen zijn aan de rand rozerood . Met onze hond Nantske staar ik naar de dreigende lucht in het westen die steeds donkerder wordt. Huismussen [ Passer domesticus L. ]  tsjilpen zachtjes onder de dakpannen van ons huis.. Zegt die onheilspellende lucht in het westen dat er binnenkort een dik onweer met harde buien verwacht wordt? Wat daar tegenspreekt is dat links en rechts van de brug het wateroppervlak  volkomen spiegelglad is. Geen watervogel te zien. Links aan de overkant komt op tachtig meter hoogte een zwarte kraai [ Corvus corone L. ] meheel relaxt tegemoet vliegen.. Dan maken zich achter de wilgenstruik vier wilde eenden [ Anas platyrhynchos L. ]  los van de oever. Ze steken met zijn vieren het kanaal over. Waaieren dan uit en beginnen naar onderwater- beestjes en – planten te zoeken tussen de begroeiing aan de Bedumerweg-kant. Even een rukje aan de lijn en met Nantske ga ik het bruggetje af, het schelpenpad op. Rechts vanaf  de ree van Annemarie de Haan vliegt een houtduif [ Columba palumbus L. ] op. Ik volg de vogel  die hoogte neemt om over de top van de wilgenstruik heen te komen en waarvan de  lichtgrijze vleugels scherp afsteken tegen de zwarte hemel. De Mordor-achtige lucht pal  boven ons huis voorspelt nog steeds weinig goeds. Het is opvallend stil. Bijna geen verkeer. Ik ga toch maar door en zet de eerste stappen op het wandelpad.

Ontroerende knieën

Een meeuw komt over op vijftig meter hoogte. Uit het oosten klinkt een merkwaardig geluid: ‘ Bie ..bie…bie…bie…bie…’ . Dan een stipje als een gerstekorrel zo klein met opzij snel op een neer gaande vleugels op zeker honderd twintig meter hoogte. Ik kijk naar het silhouet van een regenwulp [ Numenius phaeopus L. ]. Hij trekt hoog over ons heen naar het westen. Ikkijk hem na, sla de hoek om en kuier richting de Bedumerwijk Ter Laan. Onmiddellijk springen de lege percelen van Harm van der Giezen in het oog. Fris groen van kleur. Rechts wordt die enorme leegte onderbroken door vier zwarte spikkels. Twee wat dikkere, dat zijn twee volwassen, zwarte kraaien. En twee veel slankere vogels , hun kinderen. Vorig jaar bedelden ze nog om voedsel bij hun ouders, tot vervelens toe. Het zijn mijn ‘Huis’- kraaien, zoals ik het kraaiengezin noem,  dat ik al jaren volg. In het wild worden kraaien overigens gemiddeld zelden ouder dan vier jaar. Een nieuw stipje verschijnt. En het duurt even voordat duidelijk wordt of het mijn vaste passant is, de Onbekende Fietser 7.0. of niet. Maar het duurt te lang. Het is dus een nieuweling. En inderdaad de fietser zit veel lager op zijn ‘ ijzeren ros ‘. Het is de Onbekende Fietser 8.0. . Een jongeman met een bril op, een vriendelijk gezicht dat ‘Hoi ‘zegt. Kort stiekeltjes- haar. Halflange korte broek , blote, ontroerende knieën. Ik kijk eens om me heen. Rechts in de verte ontlast zich een bui over de Oude Ae. Aan de overkant tegen het erf van Harm van der Giezen aan zit een menigte van zeker vijftig kraaien en meeuwen in een verder lege wei. Een paar van hen vliegen op. Precies op het moment dat ik mijn keerpunt bereik , de ree van herenboerderij de Haver. Ik draai me om en ga op de terugweg.

‘ Heidepiken “

Het blijft stil. Nog even kijk ik achterom naar de omgekeerde Nederlandse vlag aan de hoge mast voor de boerderij van Harm van der Giezen. Het symbool van de  ‘Boerenopstand ‘. Gisteren reden Geliefde en ik door het Groningse Middag Humsterland naar de Friese streek die de Wôlden wordt genoemd. We moesten naar Zwaagwesteinde of ‘ de Westereen ‘zoals de Friezen dat dorp noemen. Overal zag je daar die omgekeerde vlag. Opmerkelijk want de boerenbedrijven zijn daar een stuk kleiner. Hier op het Hogeland  heb je boeren  met eindeloos meer hectaren. En zie je die vlag ook wel. Maar niet overal en niet bij iedereen. Waarom daar zo massaal? Daar heb ik wat redenen voor vergaard. Onder de Wôlden op de grens van Friesland en Groningen wordt een ‘omvangrijk gebied gerekend van meerdere gemeenten, Kollumerland, Nieuwkruisland , Dantumadeel, Achtk arspelen, Opsterland , Smallingerland en het grootste deel van Tietjerksteradeel en noordelijk Oostellingwerf. De Friese Wouden liggen op relatief hoge zandgronden, terwijl de Friese kuststrook een zeeklei—geestlandschap vormt. De daar typische terpenbouw ontbreekt in de Wouden. Kenmerkend is het zogenaamde coulisselandschap dat gevormd wordt door houtwallen, die dienstdoen als afscheiding’ [ Bron: Wikipedia , net als de volgende citaten ]. ‘ De Friese Wouden is geen streek met een grootschalige landbouwtraditie. Typisch zijn de ‘gerniers’, keuterboertjes die vooral in hun eigen onderhoud voorzien. De streek stond bekend om zijn handelskarakter; vooral in de 15e eeuw was de streek een levendige vrijmarkt voor allerlei waar, met name kaas en wol. (….)De bevolking van de Wouden heeft een veel gemengder karakter dan van die van de kuststroken. De uitgestrekte heidevelden hebben eeuwenlang onderdak geboden aan migranten, waaronder Westfalers, Saksers, Joden, Roma en Sinti( … ). Bewoners van de Friese Wouden worden wâldpiken, wâldsjers of heidepiken genoemd.  (…) ‘

Die streek in de Wôlden heeft historisch een geschiedenis van kleine revoltes gehad.  Vaak ongeleid en van sterk anarchistisch karakter. Een gebeurtenis  is nauwkeurig beschreven door Jelte Oltjof in Groniek, historisch tijdschrift, waaruit ik uitgebreid nu ga citeren , vooral omdat het wat zegt over het diepgewortelde sentiment dat  mijns inziens nu ook tot uiting komt daar in de ‘boerenopstand ‘tegen het stikstofbeleid.[  Op het moment dat ik dit schrijf  nota bene staan boeren dreigend met hun tractoren voor het politiebureau in Leeuwarden om de vrijlating te eisen van een 16-jarige jonge actievoerder na een schotenwisseling in de buurt van Heerenveen. Dit na een oproep van Farmer Defence Force woordvoerder Marc van den Oever op YouTube ] :

Radicale revolutionairen

‘In de regio Kollum kwam aan het eind van de achttiende eeuw een gewelddadige verzetsbeweging op gang tegen centralisatieplannen van  het  Bataafse  bewind,  waarbij  uiteindelijk  een  dozijn  doden  en  vele  gewonden vielen.( …) Nergens  in  Nederland  was  tijdens  de  Bataafse  tijd  de  spanning  tussen  eenheid en verscheidenheid beter zichtbaar dan in Friesland. De provincie vormde  enerzijds  een  broedplaats  en  verzamelpunt  voor  een  aantal  van  de  meest  radicale  revolutionairen  als  de  voormalige  Franeker  hoogleraar  Johan  Valckenaer  en  journalist  Gerrit  Paape.  Anderzijds  vocht  Friesland  tegelijk hartstochtelijk (en tevergeefs) tegen de vorming van een Nederlandse eenheidsstaat. Aanvankelijk behoorden Friese patriotten als Coert Lambertus Van Beyma in woord en daad tot de meest enthousiaste pleitbezorgers voor radicale bestuurlijke vernieuwing in de Republiek, maar na 1795 zagen zij zich in toenemende mate geconfronteerd met de op Franse leest geschoeide eenheidslogica waarin steeds minder plek was voor lokale verschillen.

Friesland: enfant terrible

Maar wat maakt nu dat juist in Friesland het verzet zo opvlamde? Voor  het  beantwoorden  van  die  vraag  is  het  van  belang  eerst  te  benadrukken  dat  het  verzet  tegen  eenwording  in  Nederland  zeker  niet  beperkt was tot Friesland. Dit hangt samen met het sterk federale karakter van  de  Republiek  der  Zeven  Verenigde  Nederlanden,  waar  de  Bataafse  revolutionairen korte metten mee wilden maken. Onder de oorspronkelijke Unie van Utrecht van 1579 bevond het bestuur van de Republiek zich in een permanente  spagaat  tussen  de  eenheid  van  de  gewesten  onderling  en  het  behoud van hun particuliere belangen ‘ (…)’ Friesland gold binnen de Republiek volgens historicus Hotso Spanninga al in de zeventiende eeuw als het enfant terrible van het bondgenootschap vanwege haar eigengereidheid en weigering om te buigen voor de wil van Holland. Spanninga verklaart de Friese houding onder meer door te wijzen op het relatieve ‘geografische isolement’ waarin Friesland zich bevond ten opzichte van Holland, dat werd gezien als een overzees gebied. Spanninga wijst ook op de relatieve autonomie die Friesland ten opzichte van andere gewesten genoot in de Middeleeuwen en dat ‘van alle Nederlandse gewesten (…) Friesland ongetwijfeld de minste ervaring [had] met een landsheerlijk bestuur.’ Dit alles vertaalde zich in een zekere argwaan en onbuigzaamheid tegenover  het  centrale  gezag  dat  ook  de  Friese  houding  tegenover  de  revolutionaire machthebbers in Den Haag zou kenmerken.  De spanningen tussen het machtige Holland en de periferie liepen al tijdens de omwenteling van 1795 hoog op.’(…)’ Aanvankelijk spitste het conflict tussen unitaristen en federalisten zich toe  op  de  noodzaak  voor  een  verkiezing  van  een  Nationale  Vergadering,  waartegen  Zeeland  en  Friesland  zich  tot  het  laatst  bleven  verzetten.  In  wat al snel een trend op nationaal niveau zou worden, werd het verzet van de Friese provinciale bestuurders pas gebroken nadat gewapende radicalen in  januari  van  1796  een  coup  pleegden  waarna  de  gematigde  bestuurders  werden afgezet en opgesloten in het Blokhuis in Leeuwarden. De gezuiverde volksvertegenwoordiging  stemde  kort  daarop  in  met  de  vorming  van  de  Nationale  Vergadering. De  coup  laat  zien  hoe  verdeeld  de  Friese  revolutionairen onderling waren en dat het verzet tegen een radicalere koers onder de oppervlakte broeide. In het licht van deze gebeurtenissen is het niet verwonderlijk dat juist in Friesland delen van de bevolking zich openlijk en soms met geweld verzetten tegen de eenheidswens van de radicale Bataafse bestuurders.

Uithoek

Het  bekendste  voorbeeld  hiervan  is  het  bloedige  Kollumer  Oproer van 1797, waarin een aantal dorpen in de Friese Wouden (met name Kollum en de Zwaagwesteinde) zich roerden tegen de centralisatieplannen voor de dienstplicht en plaatselijke milities. Het  Kollumer  Oproer  is  zonder  twijfel  de  meest  bloedige  opstand  tegen  het  Bataafse  regime  in  Nederland,  maar  heeft  nooit  een  prominente  plek  gekregen in de literatuur over de Bataafse tijd. In de overzichtswerken over de  periode—bijvoorbeeld  Rosendaal  en  Jourdan—komt  het  Oproer  niet  voor, wat in sommige gevallen samenhangt met de beperking tot hetgeen op nationaal niveau plaatsvond. Zelfs Schama, die in verhouding veel aandacht besteedt  aan  de  gebeurtenissen  buiten  Holland,  rept  niet  over  het  Oproer  in de Friese Wouden. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat het Oproer slechts enkele dagen in februari van 1797 duurde en dat in  de  Bataafse  tijd  wel  vaker  onlusten  uitbraken  die  met  geweld  werden  neergeslagen. Bovendien  vond  het  Oproer  plaats  in  wat  voor  velen  indertijd—en zelfs vandaag de dag—gezien werd als een uithoek waarvan sommigen zelfs binnen Friesland nooit hadden gehoord. Tegelijk waren het Oproer en de nasleep ervan ook buiten Friesland veelvuldig in het nieuws en in omvang en felheid uitzonderlijk, aangezien er bij eerdere onrust vrijwel nooit dodelijke slachtoffers vielen.’(….)

Overdekt gat in de grond…

‘ De directe aanleiding voor het Oproer bevestigt dit beeld. Het geweld in de Friese Wouden was een reactie op de invoering van de algemene dienstplicht vanuit  Den  Haag  in  september  1796. (….)  De vlam sloeg pas echt in de pan in de Friese Wouden in februari van dat jaar. Dat  juist  in  de  noordoostelijke  Friese  Wouden  een  fel  verzet  opkwam  heeft  alles  te  maken  met  de  zogenaamde  heidedorpen  en  de  bevolking  die  er  leefde.  Deze  dorpen  vormden  zich  rondom  bestaande  kernen  als  Kollum op de arme heide- en dalgrond die na veen- ontginning overbleef. Ze werden bewoond door arbeiders—vaak voormalige veenarbeiders—die hun schamele opbrengsten uit seizoensarbeid aanvulden met bedelen, handel in zelfgemaakte producten en in sommige gevallen met criminaliteit. In zijn studie naar de heidedorpen laat Spahr van der Hoek zien dat de streek werd gekenmerkt  door  een  ‘allesoverheersende  armoede’  en  daarmee  gepaard  gaande gewelddadigheid, zedeloosheid, drankmisbruik alsook minachting voor gezag en grote onderlinge solidariteit en geslotenheid naar buiten toe. Heidedorp- bewoners  leefden  vaak  onder  erbarmelijke  omstandigheden. Verzet in de Friese Wouden in  plaggenhutten  (spitketen  genaamd)  die  soms  niet  meer  waren  dan  een  overdekt gat in de grond. De dorpen groeiden snel in de achttiende eeuw als gevolg van de grote gezinnen—zes kinderen was geen uitzondering—en de aanzuigende werking op eenieder die voor wat voor reden uit de omliggende dorpen was verstoten. Hoewel  de  precieze  aantallen  onduidelijk  zijn,  speelden  de  inwoners  van  deze  heidedorpen  een  prominente  rol  in  het  Oproer.  Met  name  uit  Kollumerzwaag  en  het  oostelijk  gelegen  Westeinde  van  dat  dorp,  Zwaagwesteinde  genoemd  of  de  Westereen  in  het  Fries,  was  het  verzet  tegen de dienstplicht groot. Hierbij speelde de reeds genoemde afkeer van gezag van buiten (lokaal, provinciaal, nationaal) een belangrijke rol. Weinig heidedorp- bewoners  voelden  er  voor  de  wapens  op  te  nemen  voor  een  republiek  waar  zij  noch  om  gevraagd  hadden,  noch  iets  van  verwachtten.  De  woede  richtte  zich  ook  op  het  feit  dat  de  autoriteiten  zichzelf  en  hun  naasten—studenten,  ambtenaren,  huisknechten—ontsloegen  van  de  dienstplicht alsook van het betalen van het wapengeld dat geïnd werd om de burgermacht te bekostigen. Toen de plaatselijke autoriteiten in de loop van januari begonnen met het registreren van de dienstplichtigen, was de sfeer in de districten Kollumerland en Dantumadeel om te snijden. Toen de inwoners van Kollumerzwaag op 18 januari naar Kollum werden geroepen voor registratie, vormde zich een gewapende menigte die met geweld en ‘onder de alleryslykste vervloekingen en brutaliseeringen’ toegang tot het gerecht probeerde te krijgen. Toen hen gesommeerd werd zich individueel te melden, weigerden zij één voor één om zich te laten registeren. Dit ging volgens de geïntimideerde plaatselijke ambtenaren hier en daar met ‘een stuurs en dreigend gelaat’ en het zwaaien van een knuppel, en aan het eind van de dag vertrokken de dienstweigeraars zonder  een  strobreed  in  de  weg  gelegd  te  zijn  weer  terug  naar  huis.  In  Dantumadeel,  waartoe  Zwaagwesteinde  behoorde,  voltrok  zich  eenzelfde  schouwspel.  Hier  bezette  een  gewapende  menigte  het  gerecht  en  dreigde  dat: ‘hy wie zyn Naam of Ouderdom op geeft [aan de ambtenaren], zal onder onze handen sterven!’ Aan dit dreigement werd grif gehoor gegeven; Kuiper heeft  berekend  dat  in  Dantumadeel  en  Kollumerland  zeker  driekwart,  en  voor Zwaagwesteinde alle, ingezetenen weigerden zich te laten registreren voor de dienstplicht. Aan  het  terughoudende  optreden  van  de  autoriteiten  kwam  een  eind  in de nacht van 2 op 3 februari, toen de notoire raddraaier Abele Reitzes, die  een  aantal  dagen  eerder  de  registratiecommissie  had  beschimpt  met Oranjegezinde leuzen, werd gearresteerd en opgesloten in het gerechtshuis van  Kollum  in  afwachting  van  zijn  overplaatsing  naar  het  Blokhuis  in  Leeuwarden. Het nieuws van Reitzes arrestatie verspreidde zich op vrijdag 3  februari  razendsnel  over  de  Friese  Wouden  en  een  woedende  menigte  trok  naar  Kollum  waar  zij  Reitzes  bewaarders  met  de  dood  bedreigde  en  met  geweld  diens  vrijlating  gelastte.  Hiermee  kwam  het  Oproer  in  een  stroomversnelling.  Van  der  Veen  geeft  een  gedetailleerd  overzicht  van  de  kleurrijke  oproerlingen—onder  wie  de  Joodse  Zwaagwesteinder  Salomon  Levy en een mysterieuze veteraan die zich voor de Hertog van Brunswijk zelf uitgaf—maar mijn beschrijving van het Oproer beperk ik hier, gezien de ruimte, tot de hoofdzaken.   Nog voor het eind van de dag bereikte het nieuws van de gewelddadige ontzetting  van  Reitzes  in  Kollum  zowel  de  autoriteiten  in  Leeuwarden  als  Dokkum. Vanuit beide steden vertrok in het holst van de nacht een expeditie van schutters naar Kollum om orde op zaken te stellen. In de dagen daarop voltrok zich een kat en muisspel tussen de opstandelingen en de verschillende schutterskorpsen die zich kriskras door Kollumerland verplaatsten, dan weer elkaar opjagend, dan weer voor elkaar op de vlucht. Op vrijdag 3 februari wisselden  beide  kampen  voor  het  eerst  schoten  uit—de  opstandelingen  hadden hun vuurwapens buitgemaakt op lokale schutterijen—en vielen de eerste  gewonden.  Jan  Binnes,  één  van  de  aanvoerders  van  het  Oproer  uit  het nabijgelegen Oudwoude, werd overmeesterd en in de Kerk van Kollum vastgezet. Kapitein Hector Feugen, aanvoerder van de Dokkumer schutters, had de rebellen inmiddels nabij Kollumerverlaat verjaagd door hen onder vuur te nemen met zijn veldgeschut. De rebellen hergroepeerden zich echter de volgende dag en joegen Feugen en zijn manschappen op de vlucht terug naar Dokkum. Kollum was nu weer in handen van de oproerlingen, die op gewelddadige wijze wraak namen op de achtergebleven beambten en hun in de kerk opgesloten medestanders prompt bevrijdden. Ook in Dantumadeel brak nu het Oproer los en vernielden gewapende bendes de woningen van plaatselijke notabelen en bedreigden en mishandelden de eigenaren. Hier viel ook het eerste dodelijke slachtoffer van het Oproer: één opstandeling werd neergeschoten nadat hij probeerde een overheidsbeambte te verdrinken. Heel  de  noordoostelijke  Friese  Wouden  waren  nu  in  rep  en  roer  en  de  autoriteiten  slaagden  er  niet  in  de  orde  te  herstellen. Het  Dokkumer  korps onder leiding van Feugen trok zich terug achter de muren van hun thuisstad, waarmee ze het veld min of meer aan de opstandelingen liet. De opstandelingen, dronken van zowel de buitgemaakte drank als hun succes, trokken daarop naar Dokkum. Hier nam het Oproer een wending. Toen de oproerlingen na het vallen van de avond Dokkum bereikten, toegang tot de stad eisten en weigerden te vertrekken, openden de kanonnen op de stadswal het vuur op hen. Een bloedbad volgde. De rebellen sloegen op de vlucht, vijf doden  en  talloze  zwaargewonden  achterlatend.  De  volgende  dag  opende  het Leeuwarder schutterskorps onder bevel van kolonel Pier van Sloten het vuur op opstandelingen in Kollumerverlaat, waarbij eveneens vijf dodelijke slachtoffers  vielen.  Op  bloedige  wijze  werd  het  Oproer  gebroken  en  in  de  dagen daarna pacificeerden de toegesnelde korpsen de wijde omgeving. De laatste soldaten zouden pas op 23 februari terugkeren naar Leeuwarden, waar hen een waar heldenonthaal te wachten stond. De nasleep van het Oproer was minstens zo bloedig. De Friese autoriteiten traden  hard  op  tegen  degenen  die  zij  verantwoordelijk  hielden  voor  de  onlusten. Twee van hen—Jan Binnes en Salomon Levy—werden publiekelijk geëxecuteerd in Leeuwarden. Voor minder prominente oproerlingen volgde een combinatie van soms levenslange verbanning, brandmerken, geseling op het schavot, gevangenisstraf tot tien jaar en veroordeling tot het tuchthuis. Zelfs  voor  die  tijd  waren  dit  zware  straffen  en  de  meedogenloosheid  van  het  Friese  revolutionaire  bewind  schokte  zelfs  de  Franse  gezant  François  Noël. Hoewel  het  aantal  slachtoffers  verbleekt  bij  de  honderdduizenden  die  omkwamen  in  de  Franse  contrarevolutie,  was  zowel  het  Oproer  als  de  reactie  van  de  Friese  autoriteiten  naar  Nederlandse  begrippen  uiterst  gewelddadig. Ook in Den Haag deed het de wenkbrauwen fronsen en werd gediscussieerd  of  en  hoe  het  radicale  bewind  in  Leeuwarden  tot  de  orde  moest  worden  geroepen.  De  directe  betekenis  van  het  Oproer  was  dat  de  bestuurders in Friesland onder het vergrootglas kwamen te liggen, hetgeen wellicht verklaart waarom er na 1797 geen verzet van soortgelijke omvang in de provincie meer plaatsvond. Dat het juist in de noordoostelijke Friese Wouden tot een opstand kwam, ligt  vooral  in  de  antiautoritaire  volksaard  van  de  heidedorp- bewoners,  die  de plannen voor centrale Bataafse Burgermacht met achterdocht bezagen. Dit verklaart zowel de felheid als de kortstondigheid van het Oproer, alsook het  feit  dat  het  tegenwoordig  zelfs  in  de  regio  Kollum  nog  maar  weinig  bekendheid geniet. ‘[ Bron   :Jelte Olthof, ‘Verzet in de Friese Wouden. Het Kollumer Oproer (1797 ) en Fries Federalistisch Verzet aan het eind van de achttiende Eeuw ‘in : Groniek, Historisch Tijdschrift , Nr. 223 ( 2020 )  ]

Gericht geschoten…

Terwijl Geliefde en ik gisteren door een lieflijk landschap in de buurt van Zwaagwesteinde reden   ,  waren we ons geen moment bewust dat twee honderd vijf en twintig jaar geleden hier een ware burgeroorlog had gewoed. Wij zagen alleen bij iedere boerderij, hoe klein ook,  die omgekeerde Nederlandse vlag. Wisten wij veel dat acht uur later niet ver hier vandaan agenten op een afrit  in de buurt van Heerenveen gericht schoten op boeren in trekkers die op hen inreden, omdat zij vreesden voor hun leven………………………( wordt vervolgd )

Iedere ochtend tussen 04u00 en 07u00 doet Kees Willemen, journalist en (politiek ) tekenaar uit Onderdendam (Gr.) een ‘Winkelhaakje ‘. Dat is een wandeling van ongeveer 25 minuten met zijn hond Nantske ( een elf jaar oude Golden Retriever –jachtlijn ) aan de oostkant van het Boterdiep in Onderdendam, een klein dorp van 595 inwoners , 14 kilometer ten noorden van de stad Groningen. Dit is al de zevende jaargang van de ‘De winkelhaak ‘.

Morgen i.v.m. vakantie voorlopig de laatste ‘Winkelhaak’. Op 11 augustus is de ‘Winkelhaak’ er weer.

 

Bericht, tip, foto, video, activiteit enz. voor Omroep het Hogeland? Klik dan hier !